Archief
2020 - e06 | Ooggetuigen van de oorlog: Neeltje Kap-Poldervaart
Archief |
Foto: Bram Kap. Dit jaar vieren we dat 75 jaar geleden Nederland bevrijd werd. Na vijf jaar kwam er een einde aan de Tweede Wereldoorlog. In dit elfde deel van de serie oorlogsverhalen, het verhaal van Nel Kap-Poldervaart. Het is 30 mei 2014, Neeltje Kap is 88 jaar en woont nog zelfstandig in haar seniorenwoning in Nieuwenhoorn. Autootje naast het huis, binnen staat haar ‘Mercedes’, zoals ze haar rollator noemt, want lopen gaat moeilijk. Blij is ze ook met haar computer. Een uitkomst, vindt ze, ook voor betalen, want hier in Nieuwenhoorn is geen bank meer. ‘En ik skype, met een nicht, en met mijn kleinzoon toen hij op wereldreis was. Dat ik dat toch nog geleerd heb met mijn ouwe kop!’ Neeltje komt uit Rockanje en heeft in de oorlog anderhalf jaar bij de familie Hoogvliet gewerkt. Tot die dagen in december 1944, toen de mensen voor wie ze werkte er ineens niet meer waren en hun huis er niet meer stond, in brand gestoken door de bezetter. Neeltje is blijven praten over die tijd. Vlak na de oorlog niet, later wel. ‘Hoe vaak ik die verhalen wel niet aan mijn kleinkinderen heb verteld!’ Op school in Brielle ‘Voordat ik bij de familie Hoogvliet werkte, zat ik op de vakschool voor meisjes in Brielle. Maar op een gegeven moment werd het moeilijk. Mijn fiets had geen banden meer en thuis waren de lappen op. Ik kon dus geen jurk maken en dat was één van de opdrachten voor school … Toen ben ik van school gegaan. Drie weken later is die school gebombardeerd, en de ambachtsschool ernaast ook, dat was vreselijk.’ ‘Een stille familie’ Ik vond Jaapje een stille vrouw. De hele familie trouwens, haar vader Jan helemaal. Eén keer liet hij merken dat hij tevreden over me was. ‘Je doet ’t best, hoor’, zei hij tegen me. ’s Middags at ik de warme maaltijd mee. Vader Jan las dan uit de bijbel, dat vond ik interessant. Verder werd er niet veel gezegd, misschien omdat ik niet geloofde. Alleen Hugo zei af en toe wat tegen me. Dat was een aardige man, die me wel eens hielp met mattenkloppen. Soms dacht ik: ik zou wel verliefd op je kunnen worden… Maar ja, ze waren erg gelovig, hè, dus dat zou nooit wat geworden zijn.’ ‘Een vreemde dominee’ De onderduikplek Ik was nogal nieuwsgierig en had de mat opgetild die over het luik lag en ontdekt dat daar van de ene op de andere week een bed in lag. Op dat moment kwam Jaapje naar boven. Je hebt het bed nu gezien, zei ze. Wil je het verschonen? Dat was trouwens nog niet zo gemakkelijk, want de bak was wel 60 cm diep, denk ik, ik kon er maar met moeite bij …‘ De kas ‘Morgen niet naar Jaapje’ Toen ik van dat andere werkadres naar huis liep, heb ik de optocht gezien, op de Zeeweg. Jan voorop, met Hugo er naast. Wat zou er met ze aan de hand zijn? vroeg ik me nog af. Toen ik op de Vleerdamsedijk kwam, zag ik Kees Wijn, de koster van de kerk. Hij stond te kijken naar een brand, ergens verderop. Ik zag wel vuur, maar wist niet waar het was. Toen ik het hem wilde vragen was zijn antwoord: ‘Wat doe jij hier? Zo snel mogelijk naar huis, jij!’ Toen ik thuis kwam, heeft mijn vader me alles verteld. Ik heb zo moeten huilen. De week ervoor was ik nog bij ze geweest.’ Herdenking |
Pagina terug